-
1 modérer
modérer [moddeeree]1 matigen ⇒ verminderen, verzachten♦voorbeelden:modérer les dépenses • de uitgaven beperken1. vmatigen, verminderen2. se modérervzich matigen, zich inhouden -
2 moderate
adj. matig, gematigd; hoogte van golven; middelmatig--------n. gematigde--------v. zich matigen; afnemen; matigenmoderate1[ modrət] 〈zelfstandig naamwoord; bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:moderate prices • redelijke/lage prijzen————————moderate2[ moddəreet] 〈zelfstandig naamwoord: moderation〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
3 tempérer
tempérer [tãpeeree]1 matigen ⇒ temperen, verzachten, intomen1 zich matigen ⇒ zich inhouden, zich bedwingen2 getemperd worden ⇒ verzacht, minder wordenvmatigen, temperen -
4 mäßigen
-
5 сдерживаться
v1) gener. inbinden, zich bedwingen, zich beteugelen, zich inhouden, zich matigen, zich verbijten2) liter. zeil inbinden -
6 mildern
-
7 воздерживаться
vgener. vermijden, zich matigen, zich onthouden (van-от), zich spenen (van-от ÷åãî-ô.) -
8 становиться более умеренным
vgener. zich matigenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > становиться более умеренным
-
9 утихать
vgener. afnemen, luwen (о ветре), minderen, (h, â) uitwoeden, zich matigen -
10 freiner
freiner [frennee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 afremmen ⇒ belemmeren, tegenhouden♦voorbeelden:v -
11 Maß
Maß1〈v.; Maß, Maß(e)〉 〈 Zuid-Duitsland, Oostenrijk〉————————Maß2〈o.; Maßes, Maße〉2 maat, meetwerktuig♦voorbeelden:2 ein gerüttelt Maß • een hele hoop, heel watdas Maß an etwas 〈 4e naamval〉 anlegen • iets af-, opmetendas Maß ist voll! • de maat is vol!ein Anzug nach Maß • een pak op maatMaß halten • maathouden, zich matigenetwas auf das rechte Maß bringen • iets tot de juiste proporties terugbrengenin, mit Maßen • met matein reichem Maße • in ruime mate〈 formeel〉 über alle, die Maßen • buitengewoon, bovenmatigüber jedes Maß hinausgehen • alle perken te buiten gaanohne Maß und Ziel • buitensporig, mateloosweder Maß noch Ziel kennen • paal noch perk kennen -
12 Maß halten
maathouden, zich matigen -
13 qualify
v. scholen, bekwamen; bevoegd zijn; aan de eisen voldoen; beperken; distantiëren; definiëren; karakteriseren; matigen1 zich kwalificeren ⇒ zich bekwamen, bevoegd/geschikt zijn/worden♦voorbeelden:do you qualify to vote? • heb je stemrecht?qualify for membership • in aanmerking komen voor lidmaatschapII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beperken ⇒ kwalificeren, (verder) bepalen2 kenmerken ⇒ kenschetsen, karakteriseren3 geschikt/bevoegd maken ⇒ het recht geven♦voorbeelden:a qualifying match • een kwalificatiewedstrijdqualify one's statement • zijn verklaring nader preciseren -
14 caler
caler [kaalee]2 〈 informeel〉 het opgeven ⇒ stoppen, er de brui aan geven ⇒ 〈m.b.t. eten〉 niet meer kunnen ⇒ 〈 bij verwaandheid〉 inbindenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rechtzetten ⇒ vastzetten, stutten♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) (laten) afslaan [motor]2) het opgeven, stoppen4) vastzetten, stutten5) neerhalen2. se calerv -
15 corriger
corriger [korriezĵee]4 afranselen ⇒ slaan, lichamelijk straffen♦voorbeelden:corriger une observation • een waarneming rechtzetten1. v1) corrigeren, verbeteren3) afzwakken, verzachten4) afranselen2. se corrigerv1) zich beteren, beter worden2) afleren, afwennen -
16 mollify
v. verzachten, vertederen, vermurwen, kalmeren, sussen[ molliffaj] 〈mollified; zelfstandig naamwoord: mollification〉♦voorbeelden: -
17 bescheiden
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский